Een nieuw jaar introduceert ook nieuwigheden op wettelijk vlak. Zo gelden er sinds 1 januari 2016 nieuwe regels voor de aanvullende pensioenen. Welke zijn deze wijzigingen? En meer nog: wat betekenen ze voor uw onderneming? Asap zoomt dieper in op de kwestie.

Het Belgische pensioenstelsel bestaat uit drie pijlers: de 1ste pijler (de wettelijke pensioenen), de 2de pijler (aanvullende pensioenen in het kader van een beroepsactiviteit, op bedrijfs- of sectorniveau), en de 3de pijler of de vrijwillige aanvullende pensioenen op individuele basis (pensioensparen en langetermijnsparen).

De regering heeft nu een nieuwe wet uitgevaardigd met als doel het duurzame en sociale karakter van de aanvullende pensioenen te waarborgen. Bovendien wil de regering de aanvullende pensioenregeling versterken ten opzichte van het wettelijk pensioen. De belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op de rendementsgarantie en de leeftijd waarop het aanvullend pensioen wordt uitbetaald.

Wijziging 1: het gewaarborgde rendement wordt flexibel

De Wet op de Aanvullende Pensioenen (WAP) voorziet een minimumrendement die de werkgever moet waarborgen op de premies voor pensioenopbouw die betaald worden voor werknemers. Het zijn de werkgevers (of de sector) die verantwoordelijk zijn voor het garanderen van deze rendementsgarantie. Zij kunnen een beroep doen op een verzekeraar om deze rendementsgarantie te dekken. Die verzekeraars beleggen van hun kant grotendeels in staatsobligaties (OLO's) om zo de langetermijnverbintenissen veilig te stellen. Maar door de crisis op de financiële markten en de lage rentevoeten (amper 0,5% ten opzichte van een initiële 4% in 2003 bij de start van het systeem) bleek de bestaande rendementsgarantie niet langer houdbaar. De regering heeft daarom de regels met betrekking tot het gewaarborgd minimumrendement aangepast.

Tot eind 2015 bedroegen de rendementspercentages:

  • 3,25% voor de bijdragen betaald door de werkgever
  • 3,75% voor de bijdragen gestort door de werknemer

De rendementsgarantie wordt behouden, maar sinds 1 januari 2016 geldt er nog maar één percentage, zowel voor de stortingen door de werkgever als door de werknemer. Bovendien zal de rendementsgarantie voortaan jaarlijks herzien worden , met een boven- en ondergrens.

De rentevoet is gelijk aan een percentage van het gemiddelde rendement op 1 juni over de voorbije 24 maanden van de lineaire obligaties van de Belgische Staat (OLO’s). De FSMA zal elk jaar de rentevoet voor de berekening van de minimale rendementsgarantie berekenen en publiceren.

  • Is het berekende percentage kleiner dan 1,75%? Dan geldt het minimumrendement van 1,75%.
  • Is het berekende percentage groter dan 1,75% en kleiner dan 3,75%? Dan is het exacte berekende percentage van toepassing.
  • Is het berekende percentage groter dan 3,75%? Dan geldt het maximumrendement van 3,75%.

Het gewaarborgde minimumrendement voor 2016 bedraagt – en dat is geen verrassing – 1,75%.

Berekeningsmethode

Hoe het gewaarborgde rendement wordt toegepast, is afhankelijk van de pensioeninstelling.

Er zijn daarbij twee mogelijke berekeningsmethodes:

  • De horizontale methode (groepsverzekering tak 21)
  • ​Garandeert de pensioeninstelling een bepaald resultaat op de gestorte bijdragen tot aan de pensioenleeftijd? Dan is de nieuwe rentevoet alleen van toepassing op de bijdragen die worden gestort vanaf de wijziging van de rentevoet. Op alle voorgaande stortingen blijven de vorige rentevoeten geldig! Het aanvullend pensioen wordt daardoor in verschillende stukken opgedeeld. Op elk stuk is een specifieke intrestvoet van toepassing.
  • De verticale methode (pensioenfonds tak 23)
  • Geeft de pensioeninstelling geen rendementsgarantie op de gestorte bijdragen? Dan is elk jaar het nieuwe te bepalen percentage van toepassing op het volledige bedrag van het aanvullend pensioen. Hier geldt dus één intrestvoet voor alle opgebouwde reserves. Welke methode precies van toepassing is, moet voor alle nieuwe pensioenplannen vanaf 1 januari 2016 duidelijk vermeld worden in het pensioenreglement. Voor reeds bestaande pensioenplannen geldt de horizontale methode indien er over de volledige pensioentoezegging een welbepaald resultaat gegarandeerd wordt tot aan de pensioenleeftijd. In alle andere gevallen zal de verticale methode van toepassing zijn.

Wijziging 2: uitbetaling aanvullend pensioen gekoppeld aan opname wettelijk pensioen

De regering heeft van de mogelijkheid gebruik gemaakt om haar eindeloopbaan beleid verder uit te werken. In het verleden kon de werknemer zijn aanvullend pensioen opnemen op het ogenblik van zijn pensioen of op een datum die in het pensioenreglement werd bepaald (min. 60 jaar).

Het opnemen van het (vervroegd) wettelijk pensioen en de uitbetaling van het aanvullend pensioen worden voortaan verplicht gekoppeld. Concreet betekent dit dat de pensioenreserves van het aanvullend pensioen uitbetaald worden op het ogenblik dat het (vervroegd) wettelijk rustpensioen effectief ingaat. Bij een pensionering na de wettelijke pensioenleeftijd of na het voldoen aan de voorwaarden om op vervroegd pensioen te kunnen gaan, mag het aanvullend pensioen uitbetaald worden op de wettelijke pensioenleeftijd of het het moment dat de werknemer voldoet aan de voorwaarden van het vervroegd pensioen.

Er worden overgangsmaatregelen voorzien voor pensioenplannen die al bestonden op 1 januari 2016, voor zover dit toegelaten is in het desbetreffende pensioenreglement:

  • Werknemers geboren vóór 1962 kunnen hun aanvullend pensioen toch nog laten uitbetalen voor hun wettelijke pensioenleeftijd. Hun geboortejaar bepaalt op welke leeftijd dat kan:
  • voor geboortejaar 1961: op 63 jaar
  • voor geboortejaar 1960: op 62 jaar
  • voor geboortejaar 1959: op 61 jaar
  • voor geboortejaar 1958 of vroeger: op 60 jaar
  • Werknemers die hun ontslag kregen op minstens 55 jaar met het oog op het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag in het kader van een herstructureringsplan dat voor 1 oktober 2015 werd ingediend, kunnen zich laten uitbetalen op 60 jaar (als het desbetreffende pensioenreglement dat toestaat)

Voor nieuwe pensioentoezeggingen wordt bepaald dat de leeftijd van betaling voorzien in het pensioenreglement niet lager mag zijn dan de wettelijke pensioenleeftijd. De wettelijke pensioenleeftijd bedraagt momenteel 65 jaar. Deze leeftijd zal in 2025 opgetrokken worden naar 66 jaar en in 2030 opgetrokken worden naar 67 jaar. Naar de toekomst toe betekent dit dat de einddatum van de aanvullende pensioenplannen minstens gelijk moet zijn met de wettelijke pensioenleeftijd.

Bijkomende wijzigingen

Naast deze 2 grote wijzigingen, onderging de wet op het aanvullend pensioen nog enkele andere wijzigingen. Zoals het feit dat er voortaan bij uittreding geopteerd kan worden voor een minimale overlijdensdekking. Bovendien worden gunstige vervroegingsregels verboden. De verzekeraars krijgen een periode van 3 jaar krijgen om hun pensioenplannen formeel volledig in overeenstemming te brengen met de nieuwe reglementering. Echter de nieuwe wetgeving moet wel al toegepast worden sinds 1 januari 2016, ook al is het pensioenplan nog niet formeel in orde.

Deze nieuwe maatregelen zorgen ervoor dat de pensioenplannen aangepast zijn aan de actuele marktsituatie. Een opluchting voor de ondernemingen, die daardoor een grote financiële druk zien afnemen. En tegelijkertijd ook een opluchting voor de werknemers, die hun aanvullend pensioenstelsel niet zien verdwijnen. Een perfecte win-win-situatie dus!

Vind jouw droomjob

Ontdek ons aanbod

Meer blogartikels lezen